Afspraak maken

Evidence-based: zijn data het nieuwe goud?

Evidence-based: zijn data het nieuwe goud?

De evidence-based manier van werken. De wattages van Wout Van Aert, het percentage geslaagde passes van Cristiano Ronaldo of de maximale zuurstofopname van Tourwinnaar Jonas Vignegaard: in de sportwereld zijn data al een tijdje het nieuwe goud. Data worden er verzameld en geanalyseerd om sportprestaties naar een nog hoger niveau te tillen. Ook in technische orthopedie worden ze steeds belangrijker, maar dan om hulpmiddelen te perfectioneren zodat ze optimaal werken en tegelijk maximaal comfort bieden aan de gebruiker.

Toenemende digitalisering

In de technische orthopedie heeft maatwerk altijd al een heel belangrijke rol gespeeld. Een orthopedisch hulpmiddel moet perfect passen, want alleen zo haal je het maximale eruit. Heeft een bepaalde aanpak succes? Dan neem je dat mee naar de volgende patiënt. Productinnovatie verliep tot voor kort dus voornamelijk experience-based.

De toenemende digitalisering zorgde voor een eerste kentering op dat vlak”, vertelt Jeroen Geldhof, Innovation manager en hoofd R&D bij VIGO: “Tegenwoordig maken we bijvoorbeeld digitale scans in plaats van gipsafdrukken voor maatnames en corrigeren we ook digitaal. Tegelijk capteren we veel data. Vandaag beschikken we over een database van 15 jaar digitaal gecorrigeerde producten. Van beginsituatie, gecorrigeerde situatie tot eindproduct.”

De stap naar evidence-based werken

Gaandeweg groeide het besef dan ook dat data heel waardevol zijn. Data zijn noodzakelijk om zowel de arts en de zorgverstrekker alsook de patiënt te ondersteunen in hun beslissing.

Magalie Vanhouteghem, zorgverstrekker en Business Development Manager bij VIGO: "Data ondersteunen artsen en zorgverstrekkers om na te gaan welke behandeling de grootste kans op slagen biedt, hoe een behandeling evolueert en of een patiënt therapietrouw is.

Anderzijds wil de patiënt zeker zijn dat hij of zij de best mogelijke zorg krijgt. Als op dat moment het gunstige effect van een orthopedisch hulpmiddel kan worden aangetoond dankzij objectieve metingen en resultaten uit het verleden, dan krijgt de patiënt meer vertrouwen in zijn of haar behandeling en dat kan alleen maar de therapietrouw verhogen.”

Kortom: objectieve data en studies verminderen het subjectieve karakter omtrent de werking van orthopedische hulpmiddelen.

Stroomversnelling dankzij sensoren

Rest natuurlijk de vraag: hoe verzamel je zoveel mogelijk objectieve data waarop je je kan baseren?

De laatste jaren zit het capteren van data in een stroomversnelling door de ontwikkeling van technologie en meer bepaald ook van sensoren. Sensoren worden steeds vaker gebruikt omdat deze toelaten om constant metingen uit te voeren. Denk hierbij aan druksensoren, temperatuursensoren, hoekmeetsensoren, versnellingsmeters, enzovoort. Daarnaast zijn ze niet al te groot en kan je ze dus ook inbouwen in orthopedische hulpmiddelen.

Jeroen Geldhof: “Recent hebben we sensoren gebruikt bij de behandeling met een korset van een pectus carinatum of kippenborst. Tijdens de maatname, het passen, bij de aflevering en iedere consultatie meten sensoren hoeveel druk er wordt uitgeoefend op het uitstekend borstbeen. Daarna vergeleken we de resultaten van ieder ijkmoment. Om te weten te komen: wat is het ideale startmoment, hoe lang is zo'n behandeling zinvol en hoeveel druk moet er over de tijd gegenereerd worden om een zo goed mogelijke afvlakking van het bot te verkrijgen? Heel waardevolle info om die therapie in de toekomst gerichter in te zetten of bij te sturen.”

Nog een stap verder, maar iets voor de toekomst, is het inbouwen van de sensoren in het hulpmiddel zelf. Hierdoor creëer je een continue drukmeting en die gegevens stuur je dan naar de orthopedisch verstrekker. Dan weet je op elk moment of het orthopedisch hulpmiddel goed functioneert. Zoals een controlelampje in een auto. Dan kan de zorgverstrekker monitoren en bijsturen. Bijvoorbeeld, de patiënt terugroepen om opnieuw instructies te geven als die het hulpmiddel - vaak zonder het zelf te beseffen - niet goed draagt. Voor de patiënt is het bovendien een geruststelling dat het hulpmiddel optimaal voor hem werkt en dat hij of zij het niet voor niets draagt.

VIGO Pectus Brace
VIGO Pectus Brace

Nog enkele horden te nemen

Artsen zijn uiteraard vragende partij om meer en meer evidence-based te werken, maar dat geldt ook voor de terugbetalingsinstanties. het RIZIV wil meer bewijs van het resultaat van de behandeling. Ook de patiënt wordt kritischer en wil zeker weten dat het gaat werken. Toch zijn er nog enkele horden te nemen.

Jeroen Geldhof: “Een gouden standaard vinden op basis van de beschikbare data is niet eenvoudig. Het gaat telkens om een uniek persoon met een uniek probleem, waardoor alle parameters verschillen. Zo zijn er in het voorbeeld van de kippenborst variaties qua soepelheid van gewricht en botstructuur tussen verschillende patiënten, die het resultaat beïnvloeden. Plus, wat werkt voor de een doet dat niet per se voor de ander. Het gaat vaak ook over comfort, en dat verschilt van individu tot individu. Het gaat erom een compromis te vinden tussen wetenschappelijke evidentie en wat de patiënt het beste vindt.

Je hebt dus een grote populatie en veel data nodig om juiste conclusies te kunnen trekken. Door de GDPR-wetgeving mogen we echter alleen die data vragen van een patiënt die voor ons zinvol zijn om een behandeling tot een goed eind te brengen. We mogen niet vragen naar onderliggende problematieken die een invloed op de behandeling kunnen hebben, laat staan die data verzamelen. Daarvoor heb je een wetenschappelijk onderzoeksopzet nodig met een ethische commissie.”

Het kostenplaatje

Het terugbetalingssysteem is enerzijds vragende partij voor efficiënte producten, maar remt anderzijds de implementatie van technologische vernieuwing af.

Jeroen Geldhof: “Ingewerkte sensoren maken producten duurder, maar er zijn vaste tarieven voor de terugbetaling. Wij kunnen de patiënt niet meer vragen, tenzij hij zelf een groot bedrag wil opleggen. We willen echter niet dat alleen bemiddelde mensen er toegang tot hebben. En zolang er niet genoeg mensen zijn die de hulpmiddelen kunnen gebruiken, dalen de productiekosten en de prijzen niet. Voor enkelingen kun je bovendien nooit de grote investering doen om software op te zetten die de connectie maakt tussen sensoren en een platform.

Onze sector neemt wel initiatieven naar de mutualiteiten en het RIZIV om vernieuwende technologieën die een meerwaarde zijn, te laten opnemen in de nomenclatuur. Je moet die meerwaarde echter kunnen aantonen, en dat duurt lang omdat je ook opnieuw genoeg mensen én data moet hebben. Voor heel die besluitvorming rond is, ben je soms jaren verder en is je product misschien alweer verouderd. Bijvoorbeeld, de eerste elektronische knieprothese is 25 jaar geleden op de markt gelanceerd en pas twee jaar geleden in de nomenclatuur opgenomen. Nochtans betekent ze een gigantisch verschil qua mobiliteit voor de persoon die ermee beweegt.”

De juiste balans vinden

“Ondanks de uitdagingen waar we voor staan, geloven we bij VIGO sterk in deze evidence-based aanpak. Die verwachting leeft niet alleen in onze organisatie, maar ook breder in de gezondheidszorg”, vertelt Magalie Vanhouteghem.

Evidence-based werken zal alleen maar aan belang winnen. We moeten ernaar streven om bij de ontwikkeling van zoveel mogelijk orthopedische hulpmiddelen op voorhand en met zekerheid te kunnen voorspellen wat het uiteindelijke resultaat zal zijn van een behandeling. Dat kan alleen als we onze behandelingen kunnen baseren op historische data en studieresultaten. Het vraagt echter tijd om die data te verzamelen. We moeten dus blijven inzetten op het ontwikkelen van innovatieve producten, ermee aan de slag gaan en gaandeweg zoveel mogelijk data verzamelen om op het einde van de rit tot een evidence-based manier van werken te komen. Het evenwicht vinden tussen evidence-based en experience-based werken, dát is de sleutel tot succes”, besluit Jeroen Geldhof.